Het eerste verhoor van 2024 starten we aan de toog. De stamgasten ratelen er op los over atheïsme en het geloof. We bevinden ons in de wereld van Ben Gijsemans, die ons anderhalf jaar na De Kerkhangers vergast op het vervolg De Tooghangers.
door Bruno Willaert.
Om met de deur in huis te vallen, ik hoop dat ik nooit aan de toog beland uit jouw boek. Hoe kwam je op dit verhaal?
Eerst moet je weten dat ik het scenario van De Tooghangers vóór die van De Kerkgangers heb geschreven en dat ik beide boeken eigenlijk als één werk beschouw. Door er twee boeken van te maken, kon ik mij toeleggen op twee leeservaringen en één overkoepelende leeservaring. Alhoewel de lezer vrij is in zijn keuze, kan ikzelf de boeken niet los van elkaar zien.
Kennis gaat altijd over kennis. Het leeft in zijn eigen wereld.
Zoals ook bij mijn vorig werk het geval was, zijn de scenario’s vanuit een eigen onderzoek gestart. De boeken die eruit voortkwamen zijn mogelijks mijn meest persoonlijke tot nu toe. Zowel de positie van Carl in De Kerkgangers als in De Tooghangers en de positie van de vrouw in De Tooghangers zijn mij namelijk bekend. Ik heb, in dezelfde volgorde en overeenkomstig met de personages, zowel het traditionele geloof, het atheïsme, als het ongeloof ten volle beleefd. Uiteraard heb ik deze drie posities niet altijd op deze manier gedefinieerd. Ik werd er voor het eerst echt mee geconfronteerd toen ik in mijn laatste jaren als twintiger in een moeilijkere periode terechtkwam.
Na verloop van tijd kon ik vanuit deze positie de drie eerder vermelde posities van elkaar onderscheiden. Ik ontdekte gelijktijdig hun onderlinge relaties en begreep waarom ik in enkele jaren tijd van een berg in een dal was beland. De existentiële crisis waar ik in zat, werd hierdoor bestudeerbaar. Dat is dan ook precies wat ik deed: lezen, nadenken en schrijven, of anders gezegd: onderzoeken. En alhoewel de boeken er geen verslag van vormen, zijn het scenario van De Kerkgangers en De Tooghangers aan dit onderzoek ontsproten. Ze bevatten enkele fragmenten van mijn bevindingen, verpakt in een verhaal met fictieve personages. Je zou kunnen zeggen dat ik tot een zeker punt (vele teksten zijn niet in het boek beland omdat ze het uiteindelijke verhaal niet dienden) een knoop probeerde te ontwarren. Er was geen ontkomen aan. Ik moest schrijven. De personages zaten in mijn lijf. Wat nu vreemd voor mij klinkt, want ik voel me er niet meer mee verbonden. Ze lijken zelfs reeds tot een ver verleden te behoren. Misschien heb ik ze wel uit mijn lijf geschreven.
Het boek start met een frase van Prediker uit het Oude Testament, waaruit ik vooral onthoud “Wie veel wijsheid heeft, heeft veel verdriet. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart.” Moeten we concluderen dat Peter dan het gelukkigste personage is in het boek?
Afhankelijk van de interpretatie van deze woorden, zou je dat kunnen concluderen. Bij het herlezen van mijn boek voel ik mij nu alleszins het meest met hem verwant. Ik beschouw mezelf als een gelukkig mens. Het is moeilijk uit te leggen, maar kort gesteld begrijpt Peter dat kennis van het leven niets met het leven te maken heeft. Hij wijdt er dan ook geen gedachten aan, maar reageert gewoon op wat zich voordoet. In dezelfde lijn waarschuwt Prediker je voor de zoektocht naar de absolute waarheid. Want als je niet oplet, als je er verkeerd mee omgaat, kan het je ontwrichten. Kennis gaat immers altijd over kennis. Het leeft in zijn eigen wereld. Dit bedoel ik niet filosofisch of poëtisch, je mag het letterlijk nemen.
Er wordt heel wat gefilosofeerd in het boek over levensovertuigingen en over het geloof. Wat geloof je er zelf van?
Mijn huidige positie valt moeilijk in woorden uit te drukken. Zoals ik eerder zei, ken ik de posities van mijn personages in dit boek persoonlijk. Op een gegeven moment in mijn leven, zijn deze levenshoudingen stuk voor stuk mijn werkelijkheid geweest. Ik begrijp dus hoe ze waar kunnen zijn voor iemand, net zoals elke andere levenshouding. Toen ik in de positie van de vrouw in het boek zat, dacht ik ook een eindhalte bereikt te hebben, maar er viel blijkbaar toch nog een stap verder te zetten: één die elke levenshouding – hoe sentimenteel, scherpzinnig of onbaatzuchtig deze ook mag zijn – over dezelfde kam scheert. Ze delen allemaal dezelfde bron, waarin geen gradaties te bespeuren vallen. De quote die ik op de achterkant van mijn boek plaatste, tevens van Prediker, lijkt me hier relevant: “de mens is eenvoudig schepsel, maar hij heeft talloze gedachtespinsels.”
Je kan zelf een beetje invullen wat er met de personages gebeurt is in hun leven sedert De Kerkgangers, maar behalve dat je weet dat Carl ooit misdienaar was, maakt niet zoveel uit. Op het einde (spoiler alert!) grijpt hij terug naar zijn Jongeren Bijbel die hij in het vorige boek kreeg van zijn grootmoeder. Is zijn atheïsme toch maar façade?
Achter elke mening schuilt een geloofssysteem, dus ja, ook Carl zijn atheïsme is niet meer dan een façade. Dit is echter eigen aan de mens. Je hoeft het niet als iets negatief op te vatten. Iedereen heeft een houvast nodig. Op het einde van het boek lijkt Carl tot dit besef te komen. Terwijl hij zich nochtans eerder, binnen zijn geloofssystemen, op het pad van de waarheid waande. De jongerenbijbel die hij sinds De Kerkgangers opnieuw vastneemt, krijgt op deze manier een heel andere betekenis.
Doorgaans worden je verhalen bevolkt door erg zwijgzame personages (Hubert, Aaron). Hier hoop je soms dat ze wat meer hun mond houden.
Hubert en Aaron hebben een gelijkaardige stijl omdat die twee boeken bij elkaar horen. De stijl hoort bij het project, niet bij mij. Ik probeer voor mezelf niets in stand te houden. Ik schrijf het scenario waartoe ik bewogen word en kijk nadien hoe ik deze zou uitwerken. Zowel de vertelstijl als de grafische stijl probeer ik uit het scenario af te leiden. Voor Hubert had ik bijvoorbeeld een hele boel teksten geschreven, maar de scènes kwamen het best tot uiting wanneer ik deze door een stilzwijgend personage liet beleven. Het idee van een vertellende stem wierp ik dus overboord. Zo werd me bij het scenario van dit boek ook snel duidelijk dat ik vooral ruimte moest scheppen voor de dialogen, dat de tekst de drijvende kracht moest zijn. De scenario’s van Hubert en Aaron dwongen een heel andere leeservaring af dan die van De Kerkgangers en De Tooghangers. Als schrijver ben ik daar natuurlijk in geïnteresseerd.
Ook qua stijl is De Tooghangers heel sober. Nog meer dan bij De Kerkgangers is de setting heel summier.
Tijdens en na het maken van Aaron heb ik veel theaterteksten gelezen. Vooral Harold Pinter, Hugo Claus en Peter De Graef las ik gretig. Ik dacht dikwijls: ‘Deze dialogen zouden een fantastische strip kunnen zijn.’ Dit heeft me ongetwijfeld beïnvloed bij het schrijven van De Tooghangers. Voor mij moest het decor zich niet beperken tot louter een toog, maar bij het schrijven en herschrijven werd het dat wel.
Toen ik voor het eerst aan het (nog titelloze) boek begon te schrijven had ik zelfs maar drie korte caféscènes in gedachten. De rest zou zich hoofdzakelijk bij Carl thuis afspelen, waar ik een relatie in beeld wou brengen tussen Carl en een camgirl. Carl dankt er zijn naam aan. Het is een samenvoeging van de twee eerste en twee laatste letters van ‘camgirl’. Sterker nog, de laatste woorden van de vrouw in ‘De Tooghangers’ vielen in de eerste versie van het scenario al na twee pagina’s, in de epiloog. Ik vond deze woorden echter geweldig en wou ze bijgevolg een sterkere aanloop geven, om het moment dat ze creëerden te kunnen vergroten. Het groeide uiteindelijk uit tot een boek op zichzelf. Carl heeft de toog niet meer verlaten.
Nadien dacht ik dat het een goed idee zou zijn om een nieuwe epiloog te schrijven, voor het boek dat toen voor mij lag. Ik dacht aan een blik op de personages hun verleden, van hun kindertijd, ver weg van die toog. En jawel, het gebeurde weer, de epiloog werd steeds groter en werd uiteindelijk De Kerkgangers. Ik vond het goed zo. Twee boeken die samen één grafische roman vormde. Waarbij De Kerkgangers vooral het ‘grafische’ gedeelte op zich neemt en De Tooghangers het ‘roman’ gedeelte.
Ik schrijf om te ontdekken, dus laat het proces gewoon zijn gang gaan. Toen ik aan Hubert begon te schrijven wou ik een boek maken van een man die elke avond aan de toog van zijn stamcafé gaat hangen. Ik zocht een plek waar ik makkelijk kon schrijven en koos daarvoor het Museum voor Schone Kunsten te Brussel. Ik herinner me geen duidelijke beslissing, maar tijdens het schrijven viel het café weg en werd het museum, waar ik mij dus in bevond, het hoofddecor. Bij De Tooghangers gebeurde het omgekeerde. De cirkel is rond.
Komt er nog een derde deel in een rusthuis of heb je al andere plannen voor een volgend boek?
Net zoals bij Hubert en Aaron had ik oorspronkelijk het plan om drie boeken te maken. Maar een trilogie zal er vermoedelijk weer niet inzitten. Ik had het idee om een boek te maken in naam van Carl, zijn eerste publicatie als schrijver. Maar ik verander blijkbaar om de twee boeken graag van koers.
Ik heb een hoop ideeën voor potentiële scenario’s. Wat het zal worden en wanneer het er zal zijn, weet ik nog niet. Langs de andere kant zou ik ook graag anderen helpen om hun projecten te verwezenlijken. De juiste opportuniteiten moeten zich nog voordoen.
De Tooghangers telt 160 pagina’s en werd uitgegeven door Oogachtend.
Bestel De Tooghangers »
Profiel Ben Gijsemans »