Een verslag van één dag Angoulême door Ferre Leriche, geïllustreerd door Marthe Verhoest.
Het is half zeven wanneer we vertrekken in La Creuse. We doen er drie uur over om van onze heuvels naar het subtieler glooiende landschap van de Charente te rijden. Autostrades, dat kennen ze in ons deel van Frankrijk niet. De nauwe, onbekende wegen dwingen me voorzichtig te rijden. Het duurt niet lang voor ik een verzameling bumper klevende Fransen bij elkaar heb gespaard. Marthe heeft het allemaal niet door, die is ingedommeld en ziet niets van het in mist en duisternis gehulde landschap, noch van de stoet ongeduldige Fransen die ons volgt. Het is pas wanneer de zon aan de hemel staat dat Marthe ontwaakt, een kwartiertje van Angoulême.
Ook Herr Seele is hier vandaag voor een rencontre, de slet.
Het is druk in de hoofdstad van de strip. De zoektocht naar een parkeerplaats belooft zwaar te worden. Het is een misvatting dat het Franse woord parquer de vertaling is van parkeren. De Fransen parkeren namelijk niet. Parquer, dat is het uitzetten van uw motor en uw auto laten uitbollen tot die op een schijnbaar willekeurige plaats tot stilstand komt. Vakken, trottoirs en groene bermen zijn daarbij van geen belang. Onder de kerktoren, waar we onze Berlingo stellen, zijn de Fransen hun gang gegaan. Een Twingo siert een bloemperk en twee gedeukte Dusters zijn achtergelaten in het midden van een verdrijvingsvlak. Tout terrain, zullen de eigenaars gedacht hebben.
We nemen onze nauwkeurig ingevulde agenda en kaarten erbij. Uren werk staken we in onze minutieuze voorbereiding. We kijken waar we zijn en ontdekken dat we de stad langs de verkeerde kant binnenreden. De voorbereiding verdwijnt in het handschoenenkastje. We wandelen de stad in via een brug over de Charente. De oevers van de rivier zijn geïndustrialiseerd en vormen een architecturaal contrast met de historische stad op de heuvel erachter.
Grote pijlen tonen ons de weg, Quartier Manga is naar het oosten. Dat laten we links liggen. Manga, dat is niet tekenen, dat is truccen toepassen. Truccen zijn voor goochelaars en tricks zijn voor hoeren. Een tekenaar zou beter moeten weten. We starten onze festivaldag in Le Nil, een oude papierfabriek op de oever van de rivier. Na een korte controle van onze zakken stappen we een zaal vol bezigheid en strips binnen. Striptekenaars gaan hun gang. Sommigen tekenen op tablets of in boeken, anderen op grote papieren die aan de muren hangen. In elke nok en hoek worden er publicaties en projecten voorgesteld aan een nieuwsgierig publiek.
Op de benedenverdieping hangen er inzendingen die jong talent van over heel de wereld instuurden. Met heel de wereld bedoelen we vooral Fransen, een Brusselaar en een Waal. Terwijl er beneden getekend en tentoongesteld wordt, gaan er boven rencontres door. Benieuwd naar wat dat is, googelde ik de term tijdens onze voorbereiding. Ik kwam terecht bij dating sites en online portalen voor seksafspraken. Ook Herr Seele is hier vandaag voor een rencontre, de slet.
Bij het binnengaan van de tweede tentoonstelling in de fabriek worden we nogmaals gecontroleerd, strenger ditmaal. De negentienjarige jobstudente neemt haar taak serieus. Ik weet niet wat het frêle meisje van plan is als ze een wapen tegenkomt. Het zijn niet enkel overijverige jobstudenten die de veiligheid moeten garanderen. De stripliefhebbers worden gadegeslagen door een klein leger private security en al evenveel politie. Er gaat een talk over Charlie Hebdo door. Je voelt dat Frankrijk de aanslag van tien jaar geleden nog niet vergeten is.
Eens al mijn zakken doorzocht zijn en net voordat ik moet hurken en hoesten, laat de jobstudente ons de tentoonstelling over Julie Birmant binnen. We slenteren door de tentoonstelling en worden via water en molen geleid naar een kleine zinemarkt. Er is geen tekort aan commerce tijdens het festival. Geen straat zonder kraampjes en geen winkel zonder strips. Overal waar je kijkt zie je albums en waar de wind niet waait, ruik je striptekenaars.
We zoeken onze weg verder via de borden. Het Quartier Jeunesse is naar links. Dat het bord niet liegt, dat bewijst de troep kinderen die luidkeels hun weg over de brug banen. Langs de rivier wacht nog steeds de wereld van Manga. Ook ditmaal weigeren we die richting uit te gaan. Ik vergelijk niet graag zaken met 9/11, maar manga, dat is toch zeker een 8/11.
We kiezen ervoor de straat over te steken richting Cité de la BD Vaisseau Moebius. Er gaan tentoonstellingen over Fawzi, fotostrips en Superman door. Ik zal het kort houden. De fotostrip, dat is rommel voor in de Joepie met een rijke geschiedenis. Fawzi, dat is een ongelooflijk sterke tekenaar in wiens wereld je uren zou kunnen verdwalen. Superman ken je vast al. Moebius’ cité was de laatste langs de oever van de Charente. Het middaguur valt terwijl we onze klim naar de historische stad op de heuvel beginnen.
Noemenswaardige exposanten: Posy Simmonds, Maria Mebel, Josh Simmons, Patrick Keck, Ege Avci, Jim Bertoyas
Boven wacht het Maison des Auteurs ons op. Het is een residentieplek waar tot zestien striptekenaars tegelijkertijd kunnen werken. Het is een kast van een huis met uitzicht over de Charente, diens geïndustrialiseerde oevers en het glooiende lappendeken van velden en bossen dat zich uitstrekt tot aan de horizon. Maar het uitzicht, daar ben je snel van afgeleid eens je ziet wat de residenten hier maken. Prachtige striptekeningen sieren de muren. De tekenaars komen van over heel de wereld, echt heel de wereld ditmaal. De artiesten zijn niet aanwezig voor een babbel, die zijn de stad ingetrokken om te ontdekken en netwerken. We gaan hen achterna.
Doorheen diens geschiedenis bewees de stripwereld dat je geen gram spieren moet hebben om een macho te zijn.
We treden het historische centrum binnen via haar kleinste wegjes. Het is nog te vroeg op het jaar voor terrasjes. Desondanks voel je de restanten van de zomerse atmosfeer hangen in de dunne straten. We volgen een groep Hollanders richting het natuurhistorisch museum, waar buiten de wonderen der natuur nog een ander wonderbaarlijk zicht ons opwacht: Het eerste Engels van de dag. Het internationale festival van de strip doet hier een effort. Er staat niet enkel ‘Jeunes autrices d’avant-garde’ maar ook ‘Young wome authors of the avant-garde’. We lezen het opnieuw. Young wome authors of the avant-garde. Welja, ze hebben hun best gedaan, dat is wat telt. We laten de legendarische Franse taalarmoede ons niet afleiden van de tentoonstelling. Want die wome, die kunnen er wat van. Het festival staat dit jaar in teken van de Spaanse strip, en de jonge, hedendaagse pioniers van die strip vind je hier. Het is een prachtige tentoonstelling. Het werk van Maria Medem in het bijzonder springt eruit. Prachtige kleuren en textuur zorgden voor een boek zodanig mooi dat ik Spanje haast paella, stierengevechten en de mishandeling van mijn straathondje vergeef.
Na het jonge Spaanse talent stijgen we een verdieping in het museum, daar wacht ons een tentoonstelling over minder jong, minder Spaans talent: de winnaar van Le Grand Prix van vorig jaar, Posy Simmonds. De Britse cartoonist en illustrator won vorig jaar ‘s werelds meest prestigieuze stripprijs.
We kunnen het natuurlijk niet hebben over de grote prijs zonder het te hebben over de aantijgingen van seksisme waarmee het festival te kampen kreeg. In 2016 was er op de longlist voor Le Grand Prix geen enkele vrouw te bespeuren. Het zorgde voor heel wat commotie en een deel wat van de mannelijke genomineerden trok zich terug. Sindsdien paste het festival haar werkwijze aan. Er worden meer vrouwen naar voren geschoven en de laatste vier jaar wonnen er drie. Natuurlijk leidde ook dit tot kritiek.
Le Grand Prix is een loftuiting voor het gehele oeuvre van een artiest en in het bijzonder voor diens bijdrage tot de negende kunst. Het is de grootste eer dat een striptekenaar kan krijgen. Dat de prijs maar zelden door een vrouw gewonnen werd (tot vier jaar geleden wonnen er slechts twee vrouwen) was een pijnlijk symptoom van een nog veel pijnlijkere ziekte. Doorheen diens geschiedenis bewees de stripwereld dat je geen gram spieren moet hebben om een macho te zijn.
Belgische laureaten Le Grand Prix: André Franquin (1974), Jijé (1997), Morris (Grand Prix Spécial 1992), François Schuiten (2002), Hermann Huppen (2016).
Haast geen vrouwen kregen de kans om oeuvres op te bouwen die de grote prijs waardig waren. Dat werd pijnlijk duidelijk toen in 2016, na de commotie, de finalisten bekend werden gemaakt: Hermann Huppen (de Belgische legende die zou winnen), Alan Moore (de peetvader van de Graphic Novel) en Claire Wendling (een illustratrice die een handvol strips uitbracht). Het was Wendling zelf die te kennen gaf de prijs niet waardig te zijn. De vulgaire uitspraak ‘het is omdat het een vrouw is’ kon hier even ontsnappen uit zijn gewoonlijke seksistische context en zich nestelen in de rationaliteit.
Ook Simmonds overwinning ging gepaard met kritiek. Het werk van de Britse is prachtig, humoristisch en tactvol. Maar de bulk van haar werk, dat zijn cartoons en illustraties voor kinderboeken. De meest prestigieuze stripprijs, zou die niet naar iemand moeten gaan wiens leven volledig in teken staat van de negende kunst?
Op onze weg naar buiten passeren we langs de tentoonstelling geroofde koloniale voorwerpen van het natuurhistorisch museum. Eens we onze weg door allerhande stokken, stoelen, pakken en trommels zijn gebaand valt ons op hoe druk het buiten is geworden. Het is moeilijk te geloven dat dit allemaal voor strips is. Waar we in Vlaanderen nog moeizaam een paar honderd man warm kunnen maken lijkt het alsof half Frankrijk zijn weg vond naar het festival.
Ondertussen hebben zich overal rijen gevormd. We hebben door dat we keuzes moeten maken. Het kindergedeelte, dat laten we voor wat het is. Omdat er in de tussentijd geen paard ons tegen het hoofd trapte, blijft Manga ook links liggen. De markten vol stripboeken en een tentoonstelling van Gou Tanabe, daartussen gaat de keuze. We besluiten richting de tentoonstelling te wandelen met een tussenstop in het Spaans Paviljoen. Daar zien we een bord hangen, een rencontre croisée. Een snelle google leert me dat dat een afspraakje van seksuele natuur is met een groep. Ik kijk naar het armbandje dat ik draag met daarop de letters WZHSD, dat staat voor ‘Wat zou Herr Seele doen?’ Met een broek vol goesting haasten we ons naar binnen. Het blijkt een groepsgesprek te zijn.
We trekken verder richting de tentoonstelling en daar zakt de moed me in de schoenen. Een rij, de langste tot nog toe. Ik wil rechtsomkeer maken maar Marthe verbiedt het me. Daar staan we dan, tussen een groep tieners en mensen van de radio. De radiomakers komen te dichtbij. Het zijn gatplakkers zonder auto. Ze botsen tegen ons, niet eens, niet tweemaal, maar tot viermaal toe. Slechtgezind van het aanschuiven, spreek ik ze aan. Marthe verschiet ervan hoe vlot dat gaat in het Frans. Ik heb jaren in de nachtopvang gewerkt met mensen die geen Nederlands spreken. Duidelijk maken dat iemand me op de zenuwen werkt, dat kan ik in vele talen. Het radiovolkje blijft vanaf dan op een afstand.
Veertig minuten duurt het voor we de deur bereiken. Ook hier worden onze tassen doorzocht. We worden binnengelaten en dalen de trap af. Daar, in de kelder, na al dat aanschuiven, vinden we nog een rij. Jazeker, er kan hier niet genoeg aangeschoven worden. Een kwartier later mogen we eindelijk de zaal in. Vol verwachting stappen we binnen. Godverdomme! Het blijkt fucking manga te zijn.
Voor al wie denkt dat we dit hadden moeten afleiden van de naam van de artiest, Tanabe, heb ik maar één woord: racist. Wij bij Pulp deLuxe doen niet aan racial profiling. Weet u wat, in dit geval, euhm, ik bedoel altijd, ben ik daar blij om.
Het werk van Tanabe is geweldig. De eerste werken dateren van 2004 en de laatste van 2024. Over heel de lijn zijn het dynamische, krachtige tekeningen die het aanschuiven waard zijn. In de twintig jaar dat hij werkte aan de reeks tekeningen geïnspireerd door H.P. Lovecraft zie je zijn stijl evolueren. Je ziet de artiest zijn grenzen verleggen. Het is een ode aan specialisatie en het ontwikkelen van een hand. Zelfs omgeven door het visueel uitdagende publiek dat manga met zich meebrengt, is het een feest voor de ogen. Tussen de bezoekers loopt er politie, ook zij staken het patrouilleren om vol aandacht te staren naar de tekeningen die aan de muur hangen.
Terug buiten blijken we geen tijd meer te hebben voor de boekenmarkten. We moesten naar een drink van Literatuur Vlaanderen in de Marché des Droits. Dit gedeelte van het festival is voorbehouden aan professionals. De sfeer is hier anders. De uitgelaten sfeer van liefhebberij blijft buiten in de winter zonovergoten straten. Hier draait alles om netwerken. Delegaties van over de hele wereld zetten hier hun beste voetje voor. Binnen komen we een voormalig redactielid van Pulp deLuxe tegen. Die is hier als tekenaar en netwerkt erop los in de hoop een boekdeal te bemachtigen. Als je strips wil maken, laat die ons weten, dan moet je hier zijn. Werk, daar is er niet genoeg van en hier wordt de eerste verdeling gedaan. Dat onze voormalige collega al een paar dagen aan het netwerken is, dat hoor je aan hoe die praat. Dat die al een paar glaasjes wijn opheeft, dat ook. De drukke netwerker vertelt over hoe het met hen is en hoe die nu voornamelijk als illustrator werkt. Mooi, denk ik, zo kan je ooit de Grand Prix winnen.
Ik haat netwerken, het eindeloos over jezelf staan zeiken en interesse veinzen. Om maar te zwijgen over al dat handjes schudden, hopend iemand tegen het lijf te lopen wier gratie vrucht kan dragen. Ikzelf teken geen strips meer, ik liep jaren geleden over naar de tekenkunst met een tussenstap in cartoon. Deze sfeer is me maar al te bekend. De kunstwereld, daarin moet je ook heel wat handjes schudden en over jezelf praten. Met één belangrijk verschil: er gaat geld om in de kunstwereld. Zo’n avond dik tegen je goesting den toffe uithangen, daar kan je een paar maandlonen uithalen. Hier haal je met geluk een half jaar hard werk binnen waar je achthonderd euro voor krijgt. Het toont hoe gedreven en passioneel iedereen hier is. Ik besluit de drink niet af te wachten en laat ik Marthe achter in de ongezellige drukte.
Terug buiten voel ik me ontladen, de winterzon streelt mijn rosse huid zonder ze te verbranden. Overal staan liefhebbers hun pas gekochte boeken aan elkaar te tonen. Ik kan nog steeds moeilijk geloven dat al dit volk hier voor de strip is. Het is een warm en gelukkig ongeloof waarmee ik de stad uit wandel. Ik loop de berg terug af, langs de papierfabriek, de Charente over en richting de auto. Onder de kerktoren vind ik onze Berlingo waar we hem achterlieten. De Twingo in het bloemperk heeft plaats gemaakt voor een Peugeot. De circle of life, die staat niet stil. Het vreselijke radiovolk dat achter ons in de rij stond, dat klimt net hun auto in. Een Chrysler, dat verklaart veel. Mijn rugzak laat ik achter in de koffer en zoek me een bar tabac. Er zijn hier geen stripliefhebbers maar er is paardenkoers voor al wie wil. Ik koop een cola en zet me even neer om de voorbereiding van dit artikel neer te pennen. Het duurt nog geen half glas voor iemand me aanspreekt, de dorpsidioot, vermoed ik. Hij vraagt of ik hier voor het festival ben. Ja, antwoord ik. Hij vindt het festival te duur.
Ik sla mijn cola achterover en wandel nog even terug om te snuisteren in een stripboekenwinkel. Ik koop er een Graphic Novel van Éric Lambé en David B. Marthe komt me tegemoet. Ik kijk nog een laatste keer achterover naar de stad op de heuvel. Dat de strip leeft, dat voelde ik nergens zoals hier. Tijdens het festival is Angoulême the place to be. We komen volgend jaar terug, misschien bezoeken we dan zelfs de Quartier Manga.